B3: Aardgas- en elektriciteitsverbruik bedrijven en instellingen
CBS publiceert de aardgas- en elektriciteitslevering per bedrijfstak (SBI). Zie ook de bronbeschrijving ‘CBS - statistiek energieverbruik bedrijven en instellingen’.
We beschouwen in de Regionale klimaatmonitor deze levering als de best beschikbare benadering van het eindverbruik per bedrijfstak.
Onbekende gegevens blokkeren totaalverbruiken
Echter, in sommige gevallen mag CBS de aardgas- of elektriciteitslevering aan een bedrijfstak in een gemeente niet publiceren, omdat dit herleidbaar kan zijn naar individuele afnemers. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aantal bedrijven in een bedrijfstak zeer laag is (kleiner dan 10) of als in die bedrijfstak 1 dominante afnemer (groter dan 80 % van het gebruik) aanwezig is.
Hierdoor kunnen ook optellingen, waarin het verbruik van deze bedrijfstak meetelt, niet gemaakt worden. Dit leidt ertoe dat we de totaalverbruiken van Commerciële Dienstverlening, Publieke Dienstverlening, Gebouwde Omgeving, Industrie, Energie, Afval en Water en Landbouw in die gevallen niet kunnen bepalen. En daardoor kunnen we het totaalverbruik van een gemeente niet bepalen.
Hetzelfde geldt voor regionale optellingen, waar één onbekende in één gemeente leidt tot het onbekend zijn van de optelling voor de regio. Enkele onbekenden vermenigvuldigen zich dus exponentieel.
Bijschatten als oplossing
Om dit probleem op te lossen schatten we de onbekende gebruiken per bedrijfstak bij. De bijgeschatte gegevens geven we in de Regionale klimaatmonitor niet per bedrijfstak weer, omdat onbekend is welke onzekerheidsmarge de schattingen hebben. We tonen echter wel de optellingen, omdat in de optelling de onzekerheidsmarge veel kleiner is. We tonen de optellingen niet als de bijschatting groter is dan 20 % van de optelling waarin zij gebruikt wordt.
Meestal is de bijschatting veel kleiner. Ook geldt, dat bij meerdere bijschattingen eventuele afwijkingen naar boven en naar beneden elkaar deels uitmiddelen. Tenslotte ronden we de optellingen waarin de bijschattingen gebruikt worden af op 1 TJ (32.000 m
3 gas of 278.000 kWh). Een deel van de bijgeschatte gegevens is kleiner dan deze afronding.
We achten deze werkwijze acceptabel, omdat:
- Het alternatief is dat er geen optelling per gemeente of regio gemaakt kan worden (onzekerheid is 100%);
- De oorspronkelijke, niet opgetelde, gegevens per bedrijfstak, inclusief de onbekenden, beschikbaar blijven in de Regionale klimaatmonitor. Iedere gebruiker die de optellingen inclusief bijschattingen niet wenst te gebruiken, kan dus de oorspronkelijke gegevens gebruiken en deze, voor zover bekend, zelf optellen.
Methode
We maken de bijschattingen per jaar en energiedrager (zowel aardgas als elektriciteit). We werken hierbij van het hoogste naar het laagste geografische schaalniveau. De werkwijze lijkt op het invullen van een sudoku.
Provincie Op nationaal niveau zijn alle verbruiken van aardgas en elektriciteit per bedrijfstak en het totaal van alle bedrijfstakken bekend. Deze bekende cijfers vormen de zogenaamde randtotalen. Ook het totaal van het verbruik van aardgas en elektriciteit van alle bedrijfstakken in een provincie is bekend.
Een deel van de provinciale totalen per bedrijfstak is echter onbekend. Dit geldt altijd voor minstens 2 provincies, omdat anders de waarde van de enige onbekende provincie afgeleid kan worden uit het Nederlands totaal en de 11 bekende provincies.
Omdat alle totalen van Nederland bekend zijn, weten we hoeveel resterend verbruik we moeten verdelen over de 2 of meer onbekende provincies. Om dit restant over de onbekende provincies te verdelen, maken we eerst een initiële schatting op basis van de volgende regels:
- onderlinge verhouding verbruik energiedragers in een bedrijfstak
Als de waarde van de andere energiedrager (aardgas of elektriciteit) bekend is een het jaar waarvoor we een schatting moeten maken, en als beide energiedragers bekend zijn in een ander jaar, dan gebruiken we de verhouding tussen die 2 energiedragers in het bekende jaar om de onbekende waarde te schatten.
Als bijvoorbeeld de verhouding tussen het verbruik van aardgas en elektriciteit in een bepaalde bedrijfstak 1 op 10 is, gaan we er voor de schatting van uit dat die verhouding ook van toepassing is in het te schatten jaar. We nemen daarbij dus aan dat de verhouding tussen het verbruik van beide energiedragers in een bepaalde bedrijfstak relatief stabiel is over de jaren.
- verhouding verbruik energiedrager in een bedrijfstak ten opzichte van het totaal van die energiedrager
Als regel 1 niet mogelijk is, kijken we naar het aandeel van het verbruik van die bedrijfstak in het dichtstbijzijnde jaar waarvoor de waarde wel bekend is in het totale verbruik van alle bedrijfstakken.
Als bijvoorbeeld het aandeel van het verbruik van aardgas in een bepaalde bedrijfstak in het totale aardgasverbruik 10 % is, gaan we er voor de schatting van uit dat dat aandeel ook van toepassing is in het te schatten jaar. We nemen daarbij dus aan dat het aandeel van het verbruik van een bepaalde bedrijfstak in het totaal relatief stabiel is over de jaren.
- combinatie van 1 en 2
Als regel 2 niet mogelijk is, kijken we naar het aandeel in het totale verbruik van de andere energiedrager.
Als bijvoorbeeld het aandeel van het verbruik van aardgas in een bepaalde bedrijfstak in het totale gasverbruik 10 % is, gaan we er voor de schatting van het elektriciteitsverbruik van die bedrijfstak vanuit dat dat aandeel ook van toepassing is in het te schatten jaar. We nemen daarbij dus aan dat zowel het aandeel van het verbruik van een bepaalde bedrijfstak in het totaal als de verhouding tussen het verbruik van beide energiedragers in een bepaalde bedrijfstak relatief stabiel zijn over de jaren.
Als geen van bovenstaande drie regels mogelijk is, nemen we als initiële schatting een waarde naar rato van beide randtotalen. Dat is altijd mogelijk. Verder maken we bij het schatten nog gebruik van de bekende waarden van de gemeenten in een provincie. Deze vormen een ondergrens voor de te schatten provinciale waarde.
Op basis van de resulterende initiële schattingen verdelen we het restant van het Nederlandse totaal per bedrijfstak en energiedrager over de onbekende provincies.
Gemeente De methode per gemeente volgt in essentie dezelfde stappen. Een verschil met de provincies is, dat niet in alle gevallen de gemeentelijke randtotalen bekend zijn. Die schatten we dus bij. Als ondergrens fungeren ook hier de wel bekende gemeentelijke bedrijfstakwaarden.
Sanity check
Nadat we op bovenstaande manier bijschattingen voor alle waarden hebben verkregen, voeren we een aantal sanity checks door. We gebruiken niet alle bijschattingen, maar maken een selectie. Die selectie doen we voor 2 verschillende situaties:
- Het bepalen van het energieverbruik van de desbetreffende bedrijfstak in een gemeente;
- Het bepalen van energieverbruik van een (hoofd)sector of de gehele gemeente, waarvan het verbruik van de desbetreffende bedrijfstak onderdeel is.
Bijschatting per bedrijfstakHet energieverbruik van een bedrijfstak bepalen we door het aardgasverbruik en het elektriciteitsverbruik bij elkaar op te tellen.
Als één van deze beide verbruiken onbekend is, kunnen we de bijgeschatte waarde gebruiken. Dat doen we alleen, als:
- de bijgeschatte waarde kleiner dan 20 % van het resulterende totaal is. Zo voorkomen we dat in het totaal het aandeel bijschatting te hoog is;
- de bijgeschatte waarde groter dan 75 % van de laatst bekende waarde is. Zo voorkomen we dat het resulterende totaal fors lager is dan in voorgaande jaren.
Bijschatting per sector, hoofdsector en totaal verbruik in een gemeenteHet energieverbruik van een (hoofd)sector of de gehele gemeente bepalen we door het aardgasverbruik en het elektriciteitsverbruik van de bedrijfstakken in een (hoofd)sector bij elkaar op te tellen.
Als één of meer van deze verbruiken onbekend zijn, kunnen we de bijgeschatte waarde gebruiken. Dat doen we alleen, als:
- de som van de bijgeschatte waarden kleiner 20 % van het resulterende totaal is. Zo voorkomen we dat in het totaal het aandeel bijschatting te hoog is;
- en de bijgeschatte waarde van een energiedrager in een bedrijfstak groter dan 75 % van de laatst bekende waarde is. Zo voorkomen we dat het resulterende totaal fors lager is dan in voorgaande jaren;
- of de bijgeschatte waarde tussen 50 % en 75 % van de laatst bekende waarde is en de bijgeschatte waarde kleiner dan 2,5 % van het totaal van de energiedrager in de gemeente is. Zo voorkomen we dat het resulterende totaal fors lager is dan in voorgaande jaren;
- of de bijgeschatte waarde kleiner dan 50 % van de laatst bekende waarde is en kleiner dan 1 % van het totaal van de energiedrager in de gemeente is. Zo voorkomen we dat het resulterende totaal fors lager is dan in voorgaande jaren.
Gewijzigde bronstatistiek CBS
Met ingang van 2017 zijn in de gegevens van CBS niet meer de in de Regionale klimaatmonitor gebruikte geleverde hoeveelheden aardgas excl. bedrijfstak D opgenomen, maar de geleverde hoeveelheden incl. bedrijfstak D. In die hoeveelheid is het aardgas dat wordt gebruikt voor elektriciteitsproductie opgenomen.
Om het totaal voor aardgas excl. bedrijfstak D te berekenen gebruiken we bovenstaande methode. We tellen de verbruiken van alle bedrijfstakken, behalve dat van bedrijfstak B, bij elkaar op. Waar dat niet kan, trekken we het bijgeschatte verbruik van bedrijfstak D af van het totaal incl. bedrijfstak D. Dat doen we alleen voor bijgeschatte waarden die maximaal 10 % van het totaal incl. bedrijfstak D bedragen.
Op verzoek van provincie Flevoland bepalen we het aardgasverbruik van bedrijfstak D (indien niet gepubliceerd door CBS) door dit terug te rekenen vanuit de gegevens van de Nederlandse Emissieautoriteit. Deze gegevens betreffen de CO
2-uitstoot van de ETS-plichtige bedrijven, waaronder de elektriciteitscentrales, zoals de Maxima-centrale in Lelystad. Als deze elektriciteitscentrales aardgas verbruiken, is het mogelijk om vanuit deze CO
2-uitstoot het aardgasverbruik terug te rekenen, door de CO
2-uitstoot te delen door de CO
2-emissiefactor van aardgas.